Onderzoek stijlfiguren, rijm, beeldspraak

* Rijm: beginrijm/alliteratie, eindrijm, assonantie/klankrijm, rijmschema; 

* Beeldspraak: vergelijking met als, vergelijking met van, personificatie, metafoor; 

* Stijlfiguren: inversie, repetitio, climax, tautologie, pleonasme, parallellisme, eufemisme, woordspeling, understatement, paradox, antithese.

 

Rijm: als twee woorden dezelfde beklemtoonde lettergreep hebben.

 

Voorbeelden: beginrijm, eindrijm, klankrijm, enz.

 

Er zijn verschillende soorten rijm: 

 

1 beginrijm, 2 dezelfde beginklanken aan het begin van twee opeenvolgende woorden: snelle Stijn, trommellende Tim

 

2 eindrijm, rijm aan het eind van een versje of gedicht.

Voorbeeld mannelijk eindrijm: gaan - staan    -     één lettergreep rijmt

Voorbeeld vrouwelijk eindrijm: waaien - draaien  -   twee lettergrepen rijmen

Voorbeeld glijdend eindrijm: hinderen - verminderen   -  drie of meer lettergrepen rijmen

 

3 klankrijm, rijm waarbij alleen de klinkers rijmen en niet de medeklinkers.

Voorbeeld: lief - diep

 

4 rijmschema, een letterschema waar de verschillende soorten rijm worden weergegeven: abab=gekruist rijm, abba=omarmend rijm, aabb= gepaard rijm, aaaa=slagrijm, enz.

 

 

 

Beeldspraak: taalgebruik waarmee je op een figuurlijke manier duidelijker wil maken.

 

Voorbeelden: vergelijking met als, vergelijking met van, personificatie en metafoor

1 Vergelijking met als = een vergelijking waar de verbinding ontbreekt.

Voorbeeld: zo rood als wijn.

 

2 Personificatie = een vorm van beeldspraak waarbij levenloze zaken ineens levend worden.

Voorbeeld: De bomen fluisteren zachtjes haar naam.

 

3 Metafoor = een vorm van beeldspraak waar geen vergelijkingswoord wordt gebruikt.

Voorbeeld: de mens is een wolf.

4 Vergelijking met van: een verbeeld en een beeld samen in één zin. Bijvoorbeeld: hij is een beer van een vent

 

 

 

Stijlfiguren:  een middel om de lezers aandacht te trekken met een bijzondere manier van taalgebruik (vaak heel overdreven).

 

 

 

 

Repetitio: bij dit stijlfiguur word er 2 keer hetzelfde woord, of delen van een zin herhaald: Er is honger en honger.

 

Inversie: bij een inversie word het onderwerp omgewisseld met de pv

 

Climax: bij een climax is een soort "trap", het wordt hoger of beter bijvoorbeeld:

eerst ging ik vrij langzaam, na een minuut ging ik sneller, maar na 15 minuten ging ik het snelst. 

 

Pleonasme: bij een pleonasme wordt een ZNW verduidelijkt met een overbodig BNW.

Bijvoorbeeld: het groene gras, de witte sneeuw

 

Paradox: een paradox is een tegenstelling die wel mogelijk is, bijvoorbeeld:
Iedereen is uniek, behalve ik.

 

Woordspeling: het gebruik van woorden op een bepaalde manier grappig laten blijken, Bijvoorbeeld: eventuele aanleg van de Rijn-Gouwe Lijn is een gepasseerd station!

 

Paralellisme: een groep opeenvolgende zinnen die met hetzelfde woord of woorden begint. Bijvoorbeeld:

over een jaar zal ik ouder zijn.

over een jaar zal  het beter zijn.

 

 

Understatement: in een understatement wordt er een zachtere mnier gebruikt om iets uit te leggen. Bijvoorbeeld: tijdens de koude oorlog waren de Amerikanen en de Russen geen goede vrienden.

 

Eufemisme: een zachtere manier om een woord te gebruiken dat mensen niet graag zeggen. Bijvoorbeeld: een grote boodschap, of het kleine kamertje.

 

Antithese: letterlijk vertaald uit het oude Grieks: tegenstelling, een  antithese vormt vaak de basis van andere stijlfiguren.

 

Tautologie: een uitdrukking wordt met 2 andere woorden die bijna dezelfde betekenis hebben uitgelegd Bijvoorbeeld: draait of keert.